Op 18 juli 2025 heeft de Hoge Raad twee belangrijke arresten gewezen (ECLI:NL:HR:2025:1162 en 1163) over de toepassing van de inhoudingsvrijstelling voor dividendbelasting bij grensoverschrijdende deelnemingen. In beide zaken werd geoordeeld dat sprake was van misbruik van Unierecht, waarmee de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting terecht door de inspecteur werd geweigerd.. In dit artikel bespreken wij beide zaken, de conclusie van de A-G en het arrest van de Hoge Raad.
- De inhoudingsvrijstelling: in het kort
De inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting zorgt ervoor dat onder bepaalde voorwaarden geen Nederlandse dividendbelasting hoeft te worden ingehouden op dividenduitkeringen aan vennootschappen die in een EU-lidstaat of verdragsland zijn gevestigd. Wel geldt daarbij een belangrijke voorwaarde: er mag geen sprake zijn van misbruik.
Of van misbruik sprake is, wordt beoordeeld aan de hand van twee cumulatieve voorwaarden:
- Subjectieve toets: Is het (mede)doel van de structuur het ontgaan van dividendbelasting?
- Objectieve toets: Is er sprake van een kunstmatige constructie, zonder economische realiteit?
Subjectieve toets – het ‘wegdenken’
Bij deze toets wordt nagegaan of het tussenschuiven van een aandeelhouder zonder echte functie ertoe leidt dat belasting wordt bespaard. De wetgever hanteert hierbij de zogenoemde “wegdenkgedachte”: hoe zou de situatie eruitzien als je de tussenschakels zonder onderneming ‘wegdenkt’? Als het fiscale voordeel dan verdwijnt, is er vermoedelijk sprake van misbruik.
Objectieve toets – economische realiteit
Op basis van de objectieve toets wordt beoordeeld of de aandeelhouder over voldoende ‘substance’ beschikt. Volgens de wetsgeschiedenis is aan deze eis voldaan indien de aandeelhouder:
- zelf een materiële onderneming drijft waaraan het aandelenbelang kan worden toegerekend,
- een schakelfunctie vervult in de groep, of
- fungeert als hoofdkantoor.
Voldoen aan de bekende ‘substancecriteria’ biedt geen zekerheid vooraf: Europese rechtspraak heeft duidelijk gemaakt dat dit slechts een weerlegbaar vermoeden van economische realiteit geeft. Het is dus geen safe harbour.
Wie moet wat bewijzen?
De bewijslastverdeling voor het aantonen van misbruik volgt uit Europese jurisprudentie:
- De inspecteur moet voldoende feiten aanvoeren die wijzen op misbruik.
- Vervolgens moet de belastingplichtige het vermoeden ontkrachten door zakelijke motieven of economische realiteit aan te tonen.
2. De zaken
In beide zaken ging het om Belgische houdstervennootschappen die deelnemingen hielden in een Nederlandse ‘feeder-BV’ van een private equity-fonds. De feeder-BV keerde dividend uit, waarop 5% dividendbelasting werd ingehouden. De buitenlandse vennootschappen stelden dat zij recht hadden op de inhoudingsvrijstelling van de dividendabelasting.
Zij voerden onder meer aan dat zij al jarenlang bestonden, vanuit België werden bestuurd en dienden als investeringsvehikel voor Belgische families. Volgens hen was er dus geen sprake van misbruik of kunstmatigheid.
ECLI:NL:HR:2025:1162 – X BVBA – geen kantoor, geen substance
Feiten
De belanghebbende, het Belgische vennootschap X BVBA, had een belang van 38,71% in een Nederlandse tussenmaatschappij voor fondsdeelneming (A BV). A BV investeerde via meerdere lagen in een private equity fonds. X BVBA had geen kantoor of personeel in dienst en bemoeide zich niet met haar Nederlandse deelneming. In 2011 was het belang in A BV verkocht. Na de verkoop bezat X BVBA alleen nog twee oldtimers met een gezamenlijke balanswaarde van ruim € 200.000.
In 2018 heeft de B BV een dividend uitgekeerd aan X BVBA. Hierover is op basis van het Nederlands-Belgische Belastingverdrag 5% Nederlandse dividendbelasting ingehouden. X BVBA heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de geheven Nederlandse dividendbelasting. Dit bezwaar is door de inspecteur afgewezen.
Rechtbank Noord-Holland
De Rechtbank stelde de inspecteur in dit geval in het gelijk en oordeelde dat X BVBA geen reële functie vervulde (d.w.z., er was geen sprake van een onderneming). Zonder tussenkomst van X BVBA zouden de aandeelhouders direct de aandelen in A BV houden en zijn zouden geen aanspraak kunnen maken op de vrijstelling. De aanwezigheid van X BVBA in de structuur leidt dus tot een fiscaal gunstigere uitgangspositie (subjectieve toets) voor de aandeelhouders. Hieruit wordt geconcludeerd dat het (mede)doel van de structuur het ontgaan van dividendbelasting betreft. Daarnaast vervulde X BVBA geen economische of functionele rol in relatie tot haar belang in A BV. Er was geen personeel, geen kantoor en geen actieve bemoeienis met A BV. Zodoende werd ook geconcludeerd dat er sprake was van een kunstmatige structuur (objectieve toets).
Hof Amsterdam
Het Hof bevestigde het oordeel van de Rechtbank en volgde het standpunt dat inspecteur terecht had aangevoerd dat de aanwezigheid van X BVBA in de structuur tot een fiscaal gunstigere uitgangspositie leidde. De aangevoerde zakelijke motieven voor de opzet van de structuur (zoals de beperking van aansprakelijkheid of de pooling van investeringen) werden als onvoldoende overtuigend terzijde geschoven. Het Hof trok in de zaak een parallel met het arrest T Danmark en kwalificeerde X BVBA als een doorstroomvennootschap zonder economische realiteit. De belanghebbende in zaak was het niet eens met de uitspraak en ging in cassatie bij de Hoge Raad.
ECLI:NL:HR:2025:1163 – X NV – wel kosten, maar geen betrokkenheid bij B BV
Feiten
X NV, eveneens gevestigd in België, had een belang van 24,39% in een vergelijkbare Nederlandse structuur (B BV). X NV had geen eigen personeel in dienst, maar huurde hiervoor diensten in van andere (Belgische) vennootschap binnen de groep. De hiervoor gemaakte kosten werden doorbelast aan X NV. Naast het belang in B BV hield X NV nog 16 andere deelnemingen in binnen- en buitenland. Echter, was X NV inhoudelijk niet betrokken bij de activiteiten van B BV.
Ook in deze casus werd er in 2018 dividend uitgekeerd door B BV aan haar aandeelhouders, waaronder X NV. Over het uitgekeerde dividend was 5% Nederlandse dividendbelasting ingehouden. X NV verzocht om toepassing van de inhoudingsvrijstelling, maar de inspecteur weigerde deze op grond van misbruik.
Rechtbank Noord-Holland
Ook in deze zaak leidde de aanwezigheid van B BV tot een fiscaal gunstigere uitgangspositie voor de belastingplichtige. Daarentegen oordeelde de Rechtbank dat de structuur van X NV wel verdedigbaar was en niet compleet kunstmatig. Er zouden voldoende zakelijke motieven zijn en geen sprake van uitsluitend fiscaal gedreven handelen. Het feit dat er personeel en een kantoorruimte beschikbaar was gemaakt, al was dit gedaan door deze binnen de groep in te huren, zou voldoende hebben onderbouwd dat er zakelijke redenen waren voor de structuur.
Hof Amsterdam
Het Hof draaide dit oordeel van de Rechtbank weer terug. Bij de beoordeling keek het Hof specifiek naar de relatie tussen X NV en B BV en niet naar X NV’s overige deelnemingen. Omdat X NV geen invloed uitoefende op B BV en er geen economische activiteit of betrokkenheid had, kwalificeerde het Hof ook deze structuur als kunstmatig. Het enkele feit dat kosten werden gemaakt en dat familieleden tegen vergoeding werkzaamheden verrichtten, deed geen afbreuk aan dit oordeel. Ook na de uitspraak ging de belanghebbende in cassatie bij de Hoge Raad.
Conclusie A-G Wattel: beide vrijstellingen terecht geweigerd
De beide zaken zijn in cassatie voorgelegd aan de Hoge Raad en vervolgens samengevoegd, zodat ze gelijktijdig konden worden behandeld. Voorafgaand aan de behandeling heeft Advocaat-generaal Wattel op 9 juni 2023 zijn conclusie, een juridisch advies aan de Hoge Raad, gepubliceerd.
A-G Wattel concludeerde dat het Hof terecht had geoordeeld dat in beide zaken sprake was van misbruik. De inspecteur droeg in lijn met het geldende EU-recht de bewijslast, en deed dit correct. De subjectieve en objectieve toets, respectievelijk gericht op belastingontwijking en het waarborgen van de economische realiteit, werden zorgvuldig toegepast. In beide gevallen slaagden de belanghebbenden er niet in overtuigend tegenbewijs te leveren.
De verschillen in de feiten tussen de zaken achtte de A-G niet doorslaggevend. Hoewel X NV breder actief was, werd het gebrek aan economische betrokkenheid bij B BV als cruciaal gezien bij het oordeel.
De conclusie ten aanzien van de eerste zaak was niet verrassend aangezien er geen substance of economische activiteit in X BVBA meer aanwezig was toen het dividend werd uitgekeerd. In het verleden was X BVBA actieve houdstermaatschappij geweest, maar na de verkoop van haar deelneming was deze verworden tot een simpele kasgeldvennootschap die naast twee oldtimers als enig andere activa nog slechts een passieve belegging op haar balans had staan.
Zeer verrassend was de conclusie ten aanzien van X NV. De omstandigheden in de tweede zaak dat X NV (i) al lang bestond en ter zake van andere, door haar actief gehouden, belangen wel degelijk substance hadden en significante kosten maakten en (ii) mogelijk geen doorsnee doorstroomvennootschap was, werd niet relevant geacht voor de beoordeling of er sprake van was economische activiteiten. Aangezien er geen specifieke betrokkenheid was met B BV kon er geen substantiële economische functie worden onderkent.
2. Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad heeft de lijn van het Hof bevestigd en is daarnaast de conclusie van Advocaat-generaal Wattel gevolgd: in beide zaken is terecht geoordeeld dat sprake was van misbruik, waardoor de inhoudingsvrijstelling niet van toepassing is.
De belangrijkste overwegingen:
- De buitenlandse houdsters hadden geen eigen personeel of kantoor, verrichtten geen materiële activiteiten en bemoeiden zich niet met de deelnemingen.
- De enige reden voor het tussenplaatsen van de houdstervennootschappen was fiscale optimalisatie: natuurlijke personen zouden zonder deze structuur geen recht hebben op de vrijstelling.
- Het enkele feit dat een houdstermaatschappij al lang bestaat of ook andere deelnemingen bezit, sluit misbruik niet uit.
- Een belangrijk element in het oordeel van de Hoge Raad was dat de structuur aanvankelijk wel zakelijk van aard was, maar na het vervallen van de oorspronkelijke functie (bijvoorbeeld na de verkoop van A BV) kunstmatig is geworden. Het voortbestaan van de structuur zonder economische rechtvaardiging leidde tot het oordeel dat sprake was van misbruik.
- De structuur werd beschouwd als een kunstmatige stap binnen een bredere opzet, zonder zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelden.
- De belastingplichtigen wisten bovendien niet aannemelijk te maken dat de constructie economische of commerciële rechtvaardiging had anders dan het ontgaan van dividendbelasting.
Tot slot onderstreept de Hoge Raad dat ook als een vennootschap op zichzelf een materiële onderneming voert, er toch sprake kan zijn van misbruik ten aanzien van een specifieke deelneming. Dit doet zich voor wanneer er geen functioneel verband bestaat tussen de onderneming en het gehouden belang in de dochtervennootschap.
De strengere lijn die de Hoge Raad sinds het arrest van 25 april 2025 volgt, bevestigt dat houdsterstructuren zonder aantoonbare economische betrokkenheid het risico lopen als kunstmatig te worden aangemerkt. Het gevolg daarvan is dat fiscale voordelen, zoals de inhoudingsvrijstelling of verdragsbescherming, kunnen worden geweigerd.
3. Relevantie voor de praktijk
De uitkomsten van deze zaken bieden belangrijke lessen voor de praktijk:
- Substance is cruciaal: geen personeel, geen kantoor, geen bemoeienis = verhoogd risico op kwalificatie als kunstmatige structuur.
- Ook oude structuren kunnen worden aangemerkt als misbruik, zeker als de functie van de vennootschap is gewijzigd of beperkt is gebleven tot passief beleggingsbeheer.
- De aanwezigheid van aantoonbare zakelijke motieven: enkel stellen dat een vennootschap in de structuur is opgenomen ten behoeve van herinvestering, aansprakelijkheid of structurering volstaat niet. De motieven moeten kunnen worden onderbouwd met documentatie of feitelijke handelingen.
- Beoordeling vindt plaats per deelneming: activiteiten op groepsniveau zijn niet voldoende. De werkzaamheden moeten toerekenbaar zijn of uitgevoerd worden ten behoeve van de specifieke vennootschap.
- Pas op met doorstroomvennootschappen: vennootschappen zonder activiteiten, of activa/passiva op de balans lopen een groot risico om als kunstmatig te worden aangemerkt. Als gevolg van deze kwalificatie kan niet alleen de vrijstelling voor de dividendbelasting worden geweigerd, maar ook verdragsvoordelen kunnen worden geweigerd.
- De bewijslast ligt in eerste instantie bij de inspecteur, maar zodra misbruik aannemelijk is gemaakt, moet de belastingplichtige met tegenbewijs komen.
Slotboodschap
Voor internationale belastingplichtigen is het cruciaal om niet alleen naar fiscale voordelen te kijken, maar ook naar economische onderbouwing van hun juridische structuur. Alleen structuren met voldoende substance en reële motieven kunnen duurzaam gebruik maken van de inhoudingsvrijstelling bij dividenduitkeringen.
Meer weten over de implicaties van dit arrest? Neem gerust contact op met Maiken Rooker, Steffanie van der Kroon of Timo Boon
Lees de volledige uitspraken via: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2025:1162 / https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2025:1163