Hoge Raad: Afscheidsbonussen personeel verkochte deelneming aftrekbaar

De Hoge Raad heeft in een recent arrest geoordeeld dat afscheidsbonussen niet kwalificeren als niet-aftrekbare aan- en verkoopkosten van een deelneming, omdat het vereiste rechtstreeks oorzakelijk verband tussen deze kosten en de verkoop van de deelneming ontbreekt.

In beginsel zijn zakelijke kosten aftrekbaar. Bij het bepalen van de winst blijven kosten die zijn gemaakt in het kader van de aan- of verkoop van een deelneming echter buiten aanmerking, aangezien deze binnen het bereik van de deelnemingsvrijstelling vallen. De toepassing van de deelnemingsvrijstelling leidt tot vrijstelling van vennootschapsbelasting op het inkomen genoten van een deelneming. Daarentegen zijn aan- of verkoopkosten in beginsel niet aftrekbaar. De Hoge Raad introduceerde in zijn arrest van 7 december 2018 (HR 7 december 2018, 17/01211) het criterium van het ‘rechtstreeks oorzakelijk verband’ aan de hand waarvan getoetst dient te worden of er sprake is van dergelijke aan- of verkoopkosten deelneming.

In deze casus werden door de belanghebbende (verkoper) na de verkoop van een aantal deelnemingen afscheidsbonussen uitgekeerd aan het voltallige personeel van de verkochte deelnemingen. De hoogte van de aan ieder van de werknemers toegekende afscheidsbonus was afhankelijk van de diensttijd, het salaris en het functioneren van die werknemer. De afscheidsbonussen zijn niet uitgekeerd met het oogmerk om tot vervreemding van die deelneming te komen. De inspecteur stond aftrek van de afscheidsbonussen niet toe, omdat hij van mening was dat deze kwalificeerden als niet-aftrekbare aan- en verkoopkosten deelneming, omdat deze kosten niet zouden zijn gemaakt zonder de vervreemding van de deelneming.

De Hoge Raad oordeelt in dit arrest dat de kosten voor de afscheidsbonussen wél aftrekbaar zijn. De uitgaven van belanghebbende voor de afscheidsbonussen zijn niet te beschouwen als kosten die worden opgeroepen door de vervreemding van de deelnemingen, omdat het vereiste rechtstreeks oorzakelijk verband tussen uitgaven en vervreemding ontbreekt. Zij werden niet ’opgeroepen’ door de vervreemding, ook al zouden zij niet zijn toegekend en uitbetaald zonder dat vervreemding van de deelneming had plaatsgevonden. De toekenning van de afscheidsbonussen is meer het gevolg van de vervreemding, omdat de verkoopopbrengst deze uitkeringen faciliteerde.

Dit arrest is een welkome verduidelijking voor de praktijk, nu duidelijk is geworden dat het rechtstreeks oorzakelijk verband strikter dient te worden uitgelegd dan regelmatig door de Belastingdienst wordt betoogd. Het is aan te bevelen om de in het verleden in aangiften ingenomen posities omtrent niet-aftrekbare aan- en verkoopkosten opnieuw te beoordelen in het licht van dit arrest en zo nodig te herzien.

Middel 1 Terug naar insights