Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de sinds 2017 geldende box 3 regeling van de inkomstenbelasting voor de jaren 2017 en 2018 strijdig is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Door de Hoge Raad wordt aan belastingplichtige rechtsherstel aangeboden door alleen over het werkelijke rendement belasting te heffen en niet over het fictieve rendement.
Sinds 2017 geldende box 3-regeling
De in het jaar 2017 ingegane box 3-regeling houdt in dat, afhankelijk van de omvang van het vermogen van de belastingplichtige, verondersteld wordt dat een deel van dat vermogen gespaard en een deel belegd wordt. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat bij een groter vermogen, ook een groter deel daarvan wordt belegd. De beleggingen en het spaargeld worden elk geacht een bepaald forfaitair rendement te hebben opgeleverd. Hierbij wordt dus geen rekening gehouden met de werkelijke aanwending van vermogen en het werkelijk behaalde rendement van belastingplichtigen. De situatie kan zich voordoen dat belastingplichtigen die niet beleggen relatief zwaar worden belast omdat zij bij fictie worden geacht dat wel te doen.
De Hoge Raad is van mening dat dit in strijd is met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod als neergelegd in het EVRM. In eerdere zaken over de box 3-heffing oordeelde de Hoge Raad dat de strijdigheid met het eigendomsrecht door de wetgever moet worden opgelost. In deze uitspraak verbindt de Hoge Raad echter aan de strijdigheid met het EVRM het gevolg dat belastingplichtige rechtsherstel moet krijgen. Dat bewerkstelligt de Hoge Raad door voor de jaren 2017 en 2018 het inkomen waar op de box 3 heffing mag worden toegepast te beperken tot het werkelijk behaalde rendement.
De Hoge Raad geeft echter nog geen invulling hoe het werkelijk behaalde rendement dient te worden berekend. Er bestaat hierdoor nog veel onduidelijkheid over de vraag of bijvoorbeeld vermogenswinsten ook moeten worden belast en hoe moet worden omgegaan met kosten. Wij verwachten dat de Staatssecretaris van Financiën hier op korte termijn meer duidelijkheid over zal geven en dat de wet nu sneller dan eerder aangekondigd zal worden aangepast.
Wat betekent deze uitspraak voor u?
Een beroep op dit arrest is in beginsel slechts mogelijk indien bezwaar is gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting over 2017, 2018, 2019 of 2020. Voor zover dit nog niet is gebeurd, is het belangrijk om na te gaan voor welke jaren nog bezwaar kan worden gemaakt. Dit kan tot 6 weken nadat de aanslag is opgelegd. Dit geldt vooralsnog ook voor de aanslag naar aanleiding van de in te dienen aangifte inkomstenbelasting 2021. De vraag is of er door de Staatssecretaris van Financiën een regeling zal worden geboden voor belastingplichtigen die eerder niet bezwaar hebben gemaakt en of zij ook zullen worden gecompenseerd. Indien dit niet het geval is, is het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering mogelijk nog een laatste redmiddel om niet buiten de boot te vallen.
Mocht u vragen hebben over de impact van bovenstaande op uw persoonlijke situatie, neemt u dan gerust contact met ons op.